maandag 28 december 2015

In september (en begin oktober) waren de precaire elementen beschreven in 4 aparte berichten.
Ter herhaling:
*Financiële Korting: Termijnen (Kort, Lang & Maximum) & met theoretisch 1% wanbetalers, na verificatie zou dit in de praktijk 3% zijn (enorm afhankelijk van de sector en het bedrijf).
*Bruto Nationaal Product
*Groei, Crash, Crisis, Recessie, Herstel
*Beperkte gegevens waarmee externe financiele analyses worden uitgevoerd.

Alle berichten vlug even opnieuw gelezen, samenvattend is dit het voorlopig resultaat van deze blog:
Daar waar bij Financiële korting (Termijnen) er duidelijkheid en orde voorgesteld werd (reformatie), met het voorbeeld ₦ (BTW op het juiste bedrag berekenen), is het verbeteringsproces (reformeren) dus duidelijk omschreven.
Ook bij BNP is de chaos uitgesplitst, opgesomd en een potentieel verbeteringsproces (reformeren; stabiliseren en volgens afspraak zou ΔC3 toegepast kunnen worden) geïmplementeerd in het bericht.
Voor het bericht "Groei, Crash, Crisis, Recessie, Herstel", was een uitbreiding niet direct aan de orde gezien de hoeveelheid materie die elders beter verwerkt kan worden dan op deze blog. Er is daar dan ook niet direct een reformatie voorgesteld, in feite is het proces van recessie en herstel grotendeels gebaseerd op reformaties.
Bij het laatste bericht, dat nogal vlug opgesteld werd zonder al te veel details, was nog geen concrete verbetering omtrent de precaire omstandigheden waarop financiële analyse toegepast zou kunnen worden. Dat komt omdat ik geen voorstander ben van externe financiële analyse. Ik vind dat men, enkel en alleen op basis van de jaarrekening, zich niet teveel moet moeien of bedenken hoe het er bij een bedrijf aan toe gaat. De jaarrekening is een goed hulpmiddel om een financiële indruk van een bedrijf te vergaren, maar een echt gedetailleerde verwerking van gegevens hoeft daar niet op gebaseerd worden. De jaarrekening zegt dan ook niets over de sfeer op de werkvloer, collegialiteit, discussies, ruzies en dergelijke meer.

Goed dat het onderscheid interne en externe analyse gemaakt kan worden, want voor de interne verwerkingen van het eigen bedrijf heb ik nog een eindejaar-cadeau: een schematisch overzicht met voorbeelden (!) van alle mogelijke overlopende rekeningen (4 in totaal: 490 tem 493).


Dat zijn producties met gegevens van oefeningen uit cursussen en handboeken, fictief. Een praktisch hulpmiddel met voorbeelden, waarbij direct alle verrichtingen duidelijk zijn en toepasbaar voor gelijksoortige te verrichten boekingen. Dit schema met tijdslijn had ik in eerste instantie opgesteld omdat er soms spraakverwarring ontstaat: boeken, verwezelijken, betalen, men mag deze begrippen niet zomaar eenvoudig interpreteren want de term kan een andere bedoeling hebben dan hetgeen erbij gedacht wordt. Zo zijn "geboekte maar niet verwezenlijkte kosten" kosten die weldegelijk al betaald zijn maar de activiteit daaromtrent is nog niet verwezenlijkt (omwille van de datum). Enfin, de 4 mogelijkheden staan hierboven schematisch duidelijk, zodat er geen reden tot discussie is.


Als voorbeeld eindigt het boekjaar eind december, dit is dus een goed moment op deze hier te plaatsen (alsook het vorige bericht hoeft niet bovenaan te blijven staan). Merk op dat deze overlopende rekeningen een belangrijk element vormen ter voorbereiding van de jaarrekening, maar in feite moet je dit meer dan 1 keer per jaar hanteren: de flow van aankoop-verkoop duurt het hele jaar door en is constant in beweging. Reden te meer ook om externe financiële analyse te bannen: doorheen het jaar zijn er zodanig veel wijzigingen van zowel handelsvorderingen als schulden aan leveranciers (alsook alle andere mogelijke verrichtingen) zodanig dat het eenvoudigweg geen geheel en dynamisch volledig duidelijk overzicht geeft om 1 moment (de jaarrekening) te gaan analyseren en vergelijken met voorgaande jaren.
Oplossing of reformatie:
 Als ondernemer zou je bijvoorbeeld maandelijks de jaarrekening kunnen opstellen (zonder de verplichte publicatie weliswaar), alsof elke maand een nieuw boekjaar start en je compleet gezien 12 boekjaren zou kunnen vergelijken per jaar. Denk daar maar eens over na. Een interessante reformatie die niet verplicht kan worden omdat het voor enkele ondernemingen niet noodzakelijk en tegelijkertijd te tijdrovend zou zijn, maar mits de nodige "oefening" en inspanning blijkt deze weergave van de cijfers de moeite waard voor sommige soort ondernemingen om op het eind van het echte boekjaar niet voor verrassingen komen te staan, alsook door maandelijks de training toe te passen blijkt het relatief gezien eenvoudiger om de jaarafsluiting te maken (indien je dat maandelijks doet in plaats van jaarlijks, moet je op den duur minder gaan zoeken naar de details van soms eerder zeldzame soort verrichtingen bij de onderneming omdat je ze herinnert van vorige maand in plaats van vorig jaar, that's it.)

zaterdag 3 oktober 2015

Externe Financiële analyse: extern gissen naar interne gegevens.

Externe Financiële analyse: extern gissen naar interne gegevens.

Op basis van de balans en resultatenrekening, de gepubliceerde jaarrekening, wordt extern gegist naar interne gegevens van een bedrijf.

Vergelijking: In eerste instantie heb je een foto gemaakt met een fototoestel (de bron), vergelijk deze foto met de interne boekhouding van jouw bedrijf. Daarna ga je de foto reduceren (zoals het reduceren van boekhoudkundige gegevens naar een jaarrekening) om te kunnen publiceren op bijvoorbeeld een internetpagina die snel moet laden. Nu moet je je voorstellen dat iemand anders, een extern, op basis van de gereduceerde foto een groot exemplaar wil verkrijgen. Hij kan als extern proberen de foto uit te vergroten maar zal niet het originele oorspronkelijke bestand perfect kunnen evenaren.
Externe Financiële analyse is als het willen vergroten en vervolgens onderzoeken van een kleine foto, dat gaat gewoon niet perfect zoals de foto oorspronkelijk was

Voorbeeld:
Originele grote foto
Bron foto gebouw The Red Apple, Rotterdam: http://straatkaart.nl/3011VH-Scheepmakersstraat/media_fotos/gebouw-rotterdam-RLz/


Kleine foto (schematisch; het samenvatten van alle boekhoudkundige gegevens naar 1 gereduceerde jaarrekening, hier in vergelijking een foto van 300*206 pixels).


Nu, op basis van bovenstaande gereduceerde foto, zou je als extern kunnen gissen naar het oorspronkelijk formaat. Bij vergroting heb je volgend wazig resultaat van 1000*687 pixels:

Nu zou je allerlei tricks of skills kunnen toepassen op de foto, pixels analyseren (horizontaal en verticaal), om het resultaat duidelijk en scherp te proberen maken, zodanig dat je een totaal beeld hebt om te analyseren. Het oorspronkelijk resultaat van het origineel document kan je op deze manier gewoon niet evenaren. Op basis van deze foto kan je niet exact beoordelen hoe het gehele plaatje van het gebouw er uitziet. Toch wordt zo'n techniek toegepast om het plaatje van de concurrent in beeld te proberen brengen, er bestaan zelfs hele handboeken en technieken om deze wazige gegevens proberen duidelijk en scherp te maken, in sommige gevallen zou dat lukken maar het kan nooit het origineel perfect evenaren. 
Het nut van deze uitvergroting is niet enkel het weergeven van concurrerende bedrijven; ook wanneer men aandelen wil kopen van een bedrijf wordt een externe financiële analyse toegepast. Omwille van de beperkte gegevens bij de gepubliceerde afbeelding (300*206 pixels), kan je spreken van een precaire uitvergroting naar 1000*687 pixels. Plaats dat parallel met het uitzoeken van financiële gegevens en... you get the picture.

Conclusie voor dit bericht: External Financiële analyse is het proberen duidelijk maken en verwerken van beperkte gegevens, terwijl interne financiële analyse rechtstreeks de volledige gegevens verwerkt. 

Extra uitleg van een andere bron (ACLVB):


zaterdag 26 september 2015

Crisis: cyclus van uitbundige groei naar crash en recessie leidt tot herstel.

Crisis: cyclus van uitbundige groei naar crash en recessie leidt tot herstel.
Meer heb ik daar niet aan toe te voegen.

Indien gedetailleerde gegevensverwerking omtrent dat soort materie nodig is, zijn er nog andere bronnen dan deze blog. Een goed boek is: Geld, Krediet en Crisis. Van Prof. Huerta De Soto.
Beter 600 bladzijden lezen dan zo'n uitbundige gegevensverwerking reduceren naar 1 artikel, er is weinig op het boek aan te merken behalve enkele opmerkingen: er wordt veel in herhaling getreden en de concurrentiepositie van verschillende ondernemingen komen niet aan bod. 

Dat was alles voor deze week.
Groeten

zaterdag 19 september 2015

Bruto Binnenlands Product

Het bruto binnenlands product (BBP) is de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde finale goederen en diensten gedurende een bepaalde periode (meestal een jaar). 
Het grotere Bruto Nationaal Product (verouderde term, nu normaal BNI = Bruto Nationaal Inkomen) waarbij alsook inkomens gegenereerd door staatsburgers in het buitenland gerekend worden, wordt hier niet besproken.

Volgens een econoom zien de meeste experts intermediaire goederen over het hoofd wanneer het bbp berekend wordt. De econoom beweert dat de bruto output 3,7 keer de prijs van het netto eindproduct teweeg brengt.

Voor verdere omschrijving in dit artikel wordt BBP als voorbeeld voor 1 product gezien, ṗBBP = small art of BBP. Voor het totale BBP kan gewoon de redenering gemaakt worden dat er veel (dezelfde, maar nog meer verschillende) soorten ṗBBP's bestaan die allemaal gecumuleerd moeten worden. 

Volgens mij wordt het BBP juist enkel en alleen bepaald door de prijs van het eindproduct, de totale prijs van individuele onderdelen en de arbeidsprijs (die allen samen 1 product maken) zitten verwerkt in de prijs van het eindproduct.

Om het met een voorbeeld weer te geven:
Er zijn 5 fasen nodig om een eindproduct te bereiken.
Fase 1 vergt 18 geldeenheden om te investeren (goederen, arbeid) waaruit bij het eind van fase 1, dat intermediair goed een waarde van 20 heeft.

Fase 2, het goed wordt aangekocht voor 20 geldeenheden, nu worden er daarbij 16 geldeenheden geïnvesteerd. Dit leidt tot een intermediair product eind fase 2 van 40 geldeenheden.
Fase3 (40+14) => 60
Fase4 (60+12) => 80
Fase5 (80+10) => 100
Telkens 11,11% winst. 2/18=4/36=6/54=8/72=10/90.

Er zijn meer dan 7 redenen waarom dit theoretisch voorbeeld in praktijk anders overwogen moet worden (fluctuerende valutakoers, wisselende kosten opslag, variabele transportkosten, wijziging prijs grondstoffen, wijziging patroon consumenten, jaarlijkse index consumptiegoederen, differentieel aandelenkapitaal investeerders,... etc), laten we het praktisch bij de lineaire theorie houden.

Er is dus een totaal van 70 geldeenheden geïnvesteerde goederen en diensten waaruit 30 geldeenheden toegevoegde waarde gecreëerd werd. Na elke fase ontvangt de investeerder een toegevoegde waarde van 11,11%.


Het 
BBP wordt door experts berekend: 100. Dit is gewoon het eindproduct. Schematisch gezien is 100 hier het getal dat geldt voor alle binnenlands geproduceerde finale goederen en diensten.
Een econoom beweert dat dit cijfer 370 zou moeten zijn, omdat intermediaire goederen meegerekend moeten worden.


Ik ben echter van mening, dat als de intermediaire goederen meegerekend worden, er rekening moet gehouden worden met de fasen (die in dit voorbeeld 1 fase per jaar vertegenwoordigen).
Het is nodig om deze tabel u te presenteren:








Je ziet de fasen van een productieproces (horizontaal tijdslijn, 1 blok = 1 jaar) en kan afleiden dat er in 29 jaar tijd, 25 eindgoederen klaar zijn (om de 5 jaar een nieuwe soort) (vanaf eind jaar 5 (=F) telkens 1) en er dus (behalve de eerste en laatste 4 jaar) elk jaar 5 verschillende fases tegelijk plaatsvinden. 


Het probleem omtrent BBP is: Er zijn 3 (eerder omschreven) visies omtrent het berekenen van het BBP, in detail:
1)Analoog experts mag je de fases van voorgaande jaren niet meerekenen (dus ook niet de intermediaire fases die tegenwoordig plaatsvinden omdat die later bij het eindproduct verrekend worden). Enkel het eindproduct om dubbel tellen te vermijden, dus een totaal van 100.
2)Analoog een zekere econoom moet je het eindproduct rekenen + de intermediaire goederen (lees: fases) wat het totaal op 270 of zelfs 370 brengt.
3)Analoog mijn redenering, moet je de fases apart interpreteren, zo is het dat de onderste blok(fase) van het 5de jaar bijvoorbeeld, de 5de fase vertegenwoordigt die, als dat dus verkocht wordt als eindproduct, een gecumuleerde waarde van 100 heeft, maar de voorgaande 4 blokken(fases) moeten er van af gehouden worden omdat deze in het verleden reeds geproduceerd werden, en dus toen al bij het bbp werden gerekend analoog deze redenering. Zo heb je dus het eindproduct, 100, -80(eerder)= 20 die bestaat uit 10 investering en 10 winst. En de intermediaire goederen erboven, 4 fases die bezig zijn om de toekomst van het eindproduct te garanderen de volgende jaren, elk ter waarde van 20 (ter herhaling zoals u begrijpt: fase4 12+8 | fase3 14+6 | fase2 16+4 | fase1 18+2). Het hoeft verder geen uitleg dat bij een stabiele productie (en wanneer alle overige eerder omschreven fluctuerende afwijkingen, die in de praktijk zouden kunnen voorkomen, theoretisch weggelaten worden) gedurende de meeste jaren dit BBP hetzelfde zou zijn als hetgeen de experts berekenen, met uitzondering van de eerste en laatste 4 jaren.



Tot zover kan u volgen.
Hier een citaat van wiki (met toevoegingen letters A, B & C):
De grootte van het bbp kan op drie manieren worden berekend:
A)De objectieve methode: optelling van de in een land gerealiseerde toegevoegde waarden.
B)De subjectieve methode: optelling van alle primaire inkomens in een land.
C)De bestedingsmethode: de bestedingen van alle gezinnen, de bedrijven en de overheid bij de binnenlandse ondernemingen. 


Vraag: maakt men het moeilijker dan het is? Kan 1 visie van BBP (en dus 
ṗBBP) zomaar verschillen van een andere visie (met berekeningen van 30 monetaire eenheden per ṗBBP (of nog minder bij jaren waaromtrent het productieproces nog niet volledig op gang is zoals de eerste jaren van productie) tot zelfs 370 en meer, met normaliter meestal 100 monetaire eenheden?!).

Als een ondernemer 18 geldeenheden in een buitenlands bedrijf investeert, krijgt hij na een jaar het afgewerkte intermediair goed in de plaats ter waarde van 20 geldeenheden, het wordt zelfs voor die prijs naar België getransporteerd (die 18 geldeenheden bestaan voor 10 uit materiaal, 6 arbeid en 2 transport). Voor welk bedrag maakt dat intermediair goed deel uit van het BBP? 

A) Dat telt mee voor 2 monetaire eenheden voor het eindproduct.
B) 0. Dat zou 8 kunnen zijn indien het product binnenlands werd geproduceerd onder dezelfde omstandigheden (inclusief loonkostenhandicap).
C) 18, in principe 20 van zodra er zekerheid is dat dit intermediair goed doorverkocht wordt, wat toch de bedoeling is in een goed draaiende economie.

Met A, B(*) en C kunnen nog verschillende visies toegepast worden (1,2 en 3).
Als voorbeeld jaartal 26 van productie.



Berekeningscombinatie


ṗBBP intermediair goed



Totaal ṗBBP voor jaar 26.
 A1
 0
 30
 A2
 10+8+6+4=28
 30+20+12+6=68
 A3
 10+8+6+4=28
 28
 B1
 / (8)
 40(*)
 B2
 8+8+8+8=32
 40+8+8+8+8=72
 B3
 8+8+8+8=32
 32
 C1
 / (80 niet meerekenen)
 100
 C2
 100+80+60+40=280
 100+80+60+40+30+20+12+6=348
 C3
 100
 100



(*) Veronderstelling dat gelijk welke fase, 8 binnenlandse monetaire eenheden vergt voor arbeidsuren te vergoeden.


Of als voorbeeld jaartal 3 van productie.



Berekeningscombinatie


 ṗBBP intermediair goed



Totaal ṗBBP voor jaar 26.
 A1
 0
 0
 A2 
 6+4+2
 6+4+2+4+2+2=20
 A3 
 6+4+2
12
 B1
 0
 0
 B2
 8+8+8
 8+8+8+8+8+8=48
 B3
 8+8+8
 24
 C1
 0 
 0
 C2
 60+40+20
 60+40+20+6+4+2=132
 C3
 60
 60 (=3 blokken verticaal)




Bij C2 zou je als totaal bij een ander jaar tot maximum iets meer dan 370 monetaire eenheden kunnen berekenen volgens een zekere econoom, daar ben ik het thans niet mee eens aangezien op die manier bedragen dubbel geteld worden. Mijn voorkeur als meest exacte berekening: bij voorkeur C3.
In feite zou er nog methode D moeten bestaan: De productiemethode, want daarop is de oorspronkelijke excel horizontale afbeelding (tabel tijdslijn met 29 jaar) gebaseerd indien alle productie in het binnenland plaatsvindt, maar aangezien er goederen aangekocht kunnen worden in het buitenland (als voorbeeld de eerste intermediaire fase in het buitenland plaatsvindt, onder een goedkoper loon), wordt bij A enkel de toegevoegde waarde berekend (bij verkoop). C geniet de voorkeur omdat daarbij duidelijk berekend wordt wat besteed wordt, zelfs indien een intermediair goed in het buitenland werd aangekocht en getransporteerd naar binnenland worden de fasen toch in het binnenland besteed, het product heeft de waarde van de BBP doen toenemen volgens de waarde waarop het werd aangekocht. Die waarde (of iets goedkoper maar met transportkosten, in functie van de binnenlandse loonhandicap) is in monetaire eenheden als waarvoor het geleverd wordt van het buitenland én het goed moet vervolgens (zoals in dit voorbeeld) verkocht worden met toegevoegde waarde. Als nadeel van C zou nog kunnen omschreven worden dat wanneer niet alle geproduceerd (of aangekochte) goederen doorverkocht worden, deze goederen "foutief" niet volledig meegeteld kunnen worden ten bedrage van desbetreffende toegevoegde waarde. Maar indien je een nieuwe berekeningscombinatie D zou opstellen, die daarmee wél rekening houdt (productie = deel van BBP, ondanks al dan niet verkocht), zou ook de fout gemaakt kunnen worden zoals bij 2 dat de buitenlandse producties (binnenlandse aankopen) meegerekend worden voor het binnenlands product, waardoor bij die methode niet alleen sommige bedragen dubbel meegerekend worden, ook buitenlandse bedragen meegerekend worden. Vandaar dat C3 ook D3 vertegenwoordigt, zonder dubbeltelling van (buitenlandse) investeringen. De toepassing van dit voorbeeld (waarbij slechts de aankoop of productie van intermediair goed van de eerste fase besproken werd), geeft een vertekend beeld omdat de oorsprong en details van de overige fasen (hoewel schematisch in verhouding met de juiste winstmarge's) niet concreet in voorbeeld of vraagstelling werden omschreven: aangekocht in het buitenland of geproduceerd in het binnenland en met welke loon- grondstoffen en eventueel transportkosten. Ook daardoor is het niet evident om methode D op te stellen, waardoor ter vervanging methode C3 hetzelfde resultaat moet geven, zelfs indien geen buitenlandse bestedingen plaatsvinden. Samenvattend is methode C3 bij complexe berekeningen het meest efficiënt, aangezien aankoop van het buitenland gelijk gesteld wordt met productie in het binnenland, waardoor de onbekende factor van de toekomstige aankopen of productie (vb. fase2 is in jaartal 6 volledig in het buitenland besteed, terwijl dat in jaar 7 opnieuw terug binnenlands kan zijn, je voelt aan dat dit bij methode B een heel ander resultaat zou geven) geen invloed uitoefent op het te bekomen resultaat. Normaals ter verduidelijking: in bovenstaande tabel werd elke fase binnenlands geproduceerd, waarbij telkens 8 monetaire eenheden nodig zijn om de arbeid te vergoeden. De tabel is zo schematisch opgesteld om praktische redenen. Bij C: Er kunnen ook geen bedragen dubbel geteld worden en de huidige verhouding (binnenlandse productie versus aankopen van buitenlandse productie) kan theoretisch stabiel vergeleken worden met eerdere of toekomstige verhoudingen (binnenlandse productie versus aankopen van buitenlandse productie), waardoor deze factor moet resulteren in de verhoudingen volgens dezelfde fasen; fase1 18+2, fase 2 16+4, fase 3 14+6, fase 4 12+8 en fase 5 10+10, waarbij de besteding (die meegerekend wordt bij de verkoop van de fase) gelijk is indien het nu om een aankoop in het buitenland of een productie in het binnenland gaat, en de winstmarge (toegevoegde waarde) steeds volgens de soort fase correct is en wordt meegerekend volgens dezelfde verhoudingen, juist omwille van de complete doorstroom naar het eindproduct. Methode C3 (en D3) zijn ook toepasbaar bij goederen (intermediair of eindproduct) die geëxporteerd worden, omdat de fasen toch apart berekend worden waarbij onafhankelijk wanneer het product gedeeltelijk of in totaliteit in het binnenland aangekocht of geproduceerd wordt, het in totaliteit of als intermediair goed, verkocht wordt in het binnenland of desgewenst geëxporteerd wordt; de besteding werd binnenlands gemaakt onafhankelijk of het daarna in het binnenland verkocht wordt of geëxporteerd naar het buitenland, ook het ontvangen bedrag voor al deze fasen blijft in het binnenland. 

Was vorige alinea echt nodig? Goh nee, maar het duidt aan hoe onnodig ingewikkeld de zaken kunnen worden omwille van verschillende technieken. Reken bij methode C3 nu gewoon dat wanneer een goed verkocht is, je 20 per fase kan in rekening brengen voor ṗBBP en indien datzelfde (intermediair) gedeelte nog niet verkocht zou zijn, moet toch de investering berekend worden (materiaal en diensten die aangerekend worden) in verhouding met de fase: 18 voor fase 1 tot 10 voor fase 5. Zo kan het zijn dat een intermediair goed in fase 3 dat juist verkocht is, 60 m.e. bijdraagt het BBP en eenzelfde soort intermediair goed bij een concurrent, dat nog niet verkocht is, 54 m.e. bijdraagt als ṗBBP aan het BBP. In mijn theoretische tabel is dat 60 m.e. aangezien er een constante doorstroom van goederen gegarandeerd wordt. Verder in detail treden omtrent indexaties, waardedaling in tijd van de goederen of andere fluctuaties, is theoretisch niet nodig voor de uitleg van dit bericht.

Nu theoretisch is het zo dat alle geproduceerde goederen verkocht worden, waardoor gesteld kan worden dat de besteding voor jaar 3 (volgens C3) 60 is en voor bijvoorbeeld jaar 26, is dat 100. Indien het niet verkocht zou geraken, zou het voor jaar 3 de besteding 18+16+14 zijn en voor jaar 26 18+16+14+12+10. Dat is, zonder toeval, ook het verschil met methode A3. 48+12=60 en 70+28=98. De toegevoegde waarde wordt dus bij methode C in rekening gebracht, in de veronderstelling dat het (intermediaire) goed daarna verkocht wordt. Dat zou voor de meeste jaren inderdaad 100 moeten zijn, ware het niet dat bijvoorbeeld de productie van nieuwe eenheden vanaf dat jaar 26 wordt stilgelegd, vandaar het verschil van 2 monetaire eenheden dat normaal in een nieuwe fase1 terug te vinden zou zijn. Deze berekening voor bijvoorbeeld jaar 18 resulteert in 100 monetaire eenheden omdat de productie dan inderdaad ook, behalve de intermediaire fasen, nieuw wordt opgestart vanaf fase 1.

Er heerst nogal wat controverse over het gebruik van het bruto binnenlands product als indicator voor het economisch welzijn van een land. Niet enkel omwille van bovenstaande mogelijke reken- en redeneermogelijkheden die verschillen tonen,  critici menen ook dat het BBP (zelfs indien het op 1 en dezelfde manier werd berekend) een vertekend beeld geeft van de situatie: Het bbp maakt namelijk geen onderscheid tussen economische activiteiten die de levensstandaard van mensen werkelijk verbeteren en economische activiteiten die dat niet doen. Hiermee refereert dat nog niet naar de 7 elementen die ik eerder omschreef (die het berekeningsproces meer ingewikkeld maken en dus kans op vertekening van de cijfers kunnen geven)

Een opsomming (met symbolen, letters en cijfers zijn al uitgeput) waardoor er nogal differentiële uitkomsten kunnen zijn: 
Δ)reken- en redeneermogelijkheden (zoals omschreven volgens voorbeeld: ABC, 123)
○)cijfers (fluctuerende valutakoers, wisselende kosten opslag, variabele transportkosten, wijziging prijs grondstoffen, wijziging patroon consumenten, jaarlijkse index consumptiegoederen, differentieel aandelenkapitaal investeerders,... enzomeer) 
□)situatie: Beïnvloeding levensstandaard
x)Als 4de onderdeel ; het toevoegen, weglaten of mixen van termen:


.





Er bestaan European System of National and Regional Accounts 1995, waarmee een standaard wordt bekomen (thans, poging een standaard te vinden met een beperkt aandeel Δ en ○.)

Indien men er gewoon niet meer weet waar te beginnen, kan nog steeds een andere piste genomen worden:





En nu nog hopen dat wanneer 2 landen (of 2 of meer verschillende economen of experts) bijvoorbeeld de IEWB willen berekenen, er niet opnieuw precaire economische omstandigheden  optreden zoals Δ, ○, □ of het mixen van verschillende termen. 

Woorden en cijfers kunnen precair verwikkeld worden, waardoor discussie, geschillen en fouten ontstaan die vermeden kunnen worden door hantering van dezelfde normen. Het vinden van 1 standaard norm bij zo'n complexe materie is niet evident, hoewel bijvoorbeeld ΔC3 een duidelijke standaard zou kunnen zijn om verschillen in ○) te vergelijken.

zaterdag 12 september 2015

Financiële korting: Termijnen, procenten, vrijstellingen en vooral... BTW!

Financiële korting = korting die gegeven wordt door een leverancier, waarbij een klant de korting kan genieten indien hij/zij binnen een vooraf overeengekomen termijn betaalt. Wanneer de klant na deze vlugge termijn zou betalen, geniet hij/zij niet van de financiële korting. In eerste instantie kan er ook een handelskorting gegeven worden, dat is een ander soort korting die, los van de betalingstermijn, ook in combinatie met financiële korting gegeven kan worden. Beiden zijn dus een ander soort korting, maar het 1 sluit het ander niet uit. Er zijn 4 scenario's mogelijk: geen kortingen, enkel handelskorting, zowel handelskorting als financiële korting of tot slot enkel financiële korting. Nu zou ik zeggen: gemakkelijkheidshalve wordt juist het voorbeeld van zowel handels- als financiële korting omschreven. In feite is dit het moeilijkste voorbeeld, dit is de beste manier om alle details op vlak van kortingen die bij een transactie kunnen komen kijken te noteren. Indien er geen kortingen zijn, hoeft dat namelijk verder geen uitleg of berekeningen omtrent termijnen, procenten, BTW etc. Een handelskorting kan nogal omslachtig zijn, er bestaan precies veel soorten handelskortingen: Krijgt de ene klant meer % korting dan een ander? Hoeveel % wordt gegeven? Is de korting afhankelijk van het volume? In sommige sectoren: Artikelen die het eind van een houdbaarheidsdatum bereiken, op welke datum wordt een handelskorting toegestaan, welk percentage? Dat laatste soort handelskorting, niet te verwarren met financiële korting, doorgaans is dat voor warenhuizen, waarbij een financiële korting eerder uitzondering dan regel is aangezien er heel vaak direct betaald moet worden (aan de kassa). Het voorbeeld vanaf volgende alinea in dit artikel is eerder B2B algemeen of B2C in een non-food omgeving, waar zowel handels- en financiële korting mogelijk kunnen zijn. De grootte van de handelskorting, dat kan de producent zelf beslissen, in dit artikel zal er verder niet veel aandacht aan de handelskorting besteed worden. Indien handelskorting gegeven wordt in een voorbeeldoefening, is dat 10% om er een willekeurig percentage aan toe te wijzen en ook duidelijk het onderscheid met financiële korting te behouden. De nadruk ligt op de financiële korting, naarmate dit artikel vordert wordt de kern boodschap duidelijk, omtrent BTW. Het kan nogal eenvoudig lijken, maar alle basic gegevens moeten toch even herhaald worden alvorens to the point van dit bericht over te gaan.

Goed, dus een voorbeeld om mee te starten. Aankoop als particulier. Ik koop een Quad, mét handelskorting 10% en, indien tijdige betaling, mogelijkheid om van een financiële korting 2% te genieten. De Quad kost €5680 exclusief BTW. Er wordt een handelskorting van 10% verkregen en de financiële korting, indien betaald wordt binnen de 8 werkdagen, bedraagt 2%. De kosten voor transport bedragen €15. U denkt misschien dat de Quad getransporteerd wordt naar de locatie die ik wil, voor zo'n laag bedrag kan dat niet. Deze kost omvat in feite gewoon €15 naft waarmee de leverancier mijn Quad gevuld heeft, ik ga de Quad ter plaatse gaan afhalen en toch is er dus een kost "transport" aangerekend ter waarde van €15. Het is gewoon een theoretisch voorbeeld, er kunnen steeds extra kosten zijn zoals transport van goederen (levering) en dergelijke meer, in dit voorbeeld is er enkel als extra kost de naft.

Algemeen wordt 
Prijs Quad - Handelskorting + Kosten = bruto factuurprijs.
Bruto factuurprijs - financiële korting : Netto maatstaf van heffing.
Ik als particulier, heb mijn eigen boekhouding en omschrijf de bruto factuurprijs liever als Bruto Maatstaf van Heffing. Daar waar ik Netto Maatstaf van Heffing omschrijf, wordt algemeen gezien als Maatstaf van Heffing.

Benadering vanaf klant (mijn) perspectief:

Voor alle duidelijkheid, een vergelijking met de algemene termen in de boekhouding (bovenaan) en de boekhouding van deze Quad:

Behalve een wegwerp doorzichtig plastic op het zadel en ook plastic verpakking op de handvaten van het stuur, is er geen verpakking bij de Quad. Mijn leverancier heeft de Quad geleverd als rijklaar, getankt (10 liter in een 15 liter tank), er is geen terug te zenden verpakking. Terug te zenden verpakking (soms de term "terugstuurbare verpakking") komt eventueel soms voor bij andere leveranciers zoals bijvoorbeeld leeggoed bij drank. Dat bedrag moet apart berekend worden, na de MVH. By the way, Don't Drink and drive! Geldt ook zeker voor een Quad! Geen leeggoed of terug te sturen verpakking bij de Quad, dus het gedeelte waarborg verpakking wordt weggelaten.
Het BTW bedrag wordt steeds en algemeen berekend op de Maatstaf van Heffing. In dit voorbeeld dus op de Netto Maatstaf van Heffing. 
De reden is volgens Artikel 28 van het BTW wetboek, waaruit afgeleid kan worden dat er slechts 1 BTW bedrag op factuur kan staan.



In zekere mate is dit 1 BTW bedrag onlogisch doch 2% voordeliger voor "laattijdige" betalers (die toch binnen de vooraf afgesproken maximum termijn betalen) dan wanneer de BTW van de FK voor hen op de Bruto MVH berekend zou worden.
Anders (indien de percentages volgens omgekeerde logica zouden toegepast worden wanneer er slechts 1 BTW bedrag op factuur kan staan) zou je 2% teveel BTW betalen bij betaling binnen termijn, dus voor het gemak (of om volgens wetgeving slechts 1 BTW bedrag op factuur te kunnen/mogen plaatsen) laat men de BTW hetzelfde bij betaling na termijn FK (waardoor je volgens huidige logica van Artikel 28, 2% te weinig BTW betaalt bij "laattijdige" betaling).



Waarom omschrijf ik Bruto en Netto Maatstaf van heffing? Juist om duidelijk te maken dat in de praktijk volgens de wetgeving enkel op de Netto MVH (="MVH") de BTW prijs berekend kan worden. Volgens mij zouden er beter 2 opsplitsingen gemaakt worden voor deze BTW bedragen. Schematisch een tijdslijn:




De verticale lijn is een datum afgesproken tussen klant en leverancier. Betaalt de klant voor de termijn, dan wordt de financiële korting toegepast, deze klant noemen we klant K, K van Korte termijn. Indien de klant na dat moment betaalt, toch voor de maximum afgesproken termijn, noemen we de klant L, L van Lange termijn. De maximumtermijn waarbinnen de klant kan betalen is M. De klant kiest dus zelf om K (korte termijn) of L (lange termijn) te zijn omwille van het moment der betaling, binnen de grenzen van de Maximum duur waarvoor door de leverancier geen aanmaningskosten kunnen aangerekend worden.

De termijn is in dit voorbeeld 8 dagen en 30 dagen. Benamingen K en L maken een duidelijk onderscheid tussen de termijnen. Wanneer het percentage van de korting hoger wordt, stijgt het aantal klanten K en verhoudingsgewijs minder klanten L. Het aantal klanten dat daarna betaalt, lees: te laat, blijft onafhankelijk van het percentage van de korting gelijk (dat soort klanten kan overigens analoog dat artikel 28 punt 3 extra interesten, of ook aanmaningskosten worden aangerekend). Het vaststellen van termijnen en procenten kan de leverancier zelf kiezen, daar ga ik niet verder op in.


Met deze tijdslijn is het eenvoudiger om het, volgens huidig artikel 28,  precaire gedeelte te begrijpen:
Zowel K als L betalen hetzelfde BTW bedrag (bij de Quad €1055,14). Hoewel L later betaalt, wordt zijn BTW toch berekend op hetzelfde netto bedrag als K, waardoor (omwille van de oorspronkelijk FK van 2%) hij 2% minder belasting betaalt op zijn aankoop dan indien er geen FK zou bestaan, nochthans bestaat de FK voor hem niet want hij is de termijn om daarbinnen geclassificeerd te worden, voorbij gegaan.
Dit probleem, precair gedeelte kan zo eenvoudig worden aangepast als het berekenen van de BTW op de Bruto Maatstaf van heffing.

Volgens artikel 28 dus betalen K en L bij aankoop van zo'n Quad, €1055.14 BTW.
Volgens normale logica, betaalt K €1055.14 BTW en L zou €1076.67 BTW moeten betalen.

Volgens mij moet er een wijziging gebeuren omtrent de BTW bij de Financiële Korting op factuur. Niet persé om de boekhouding nog ingewikkelder te maken en wel om de extra 2% BTW bij laattijdige betaling te kunnen innen bij de betalingen gedurende termijn L. 
(let op, dus de 2% minder dan 21% van Bruto MVH, of nog: 2,041% meer dan 21% van netto MVH. Bij vermindering vanaf bruto, kan gewoon *.98 uitgevoerd worden. Bij vermeerdering vanaf netto naar bruto, mag niet zomaar 2% bijgeteld worden, het moet in verhouding staan; je moet 2% van de bruto weten en niet van de netto, daardoor iets meer dan 2% van netto, meer daarover enkele alinea's verder; vlak voor conclusie. De term zou "brutiseren" kunnen zijn, hoewel niet geverifieerd in een woordenboek) Zo'n kleine fouten (vermeerderen netto naar bruto FK percentage op basis van netto bedrag) zouden gemaakt kunnen worden, maar wie merkt het op? Het gaat hier bijvoorbeeld om 3 euro op een bedrag van 6000 euro. 
De aanpassing moet gebeuren zodanig dat de BTW op een normale, logische manier meegerekend kan worden afhankelijk van termijn betaling (K of L). Thans naar mijn mening is de huidige regelgeving te kort door de bocht, waardoor verwarringen kunnen ontstaan omtrent het al dan niet meerekenen van BTW op Financiële kortingen, het is nogal onbegrijpelijk dat juist omwille van dat artikel 28, er een inkomst voor de overheid mislopen wordt ter waarde van ₦. 

Symbool  dient nader omschreven te worden, dat is to the point de clue van dit bericht omtrent FK.
Het is een symbool waarmee ik een term omschrijf die refereert naar het verschil tussen het BTW bedrag bij Bruto en Netto maatstaf van heffing. In huidige precaire omstandigheden onder artikel 28 laat men de BTW niet toe op bruto MVH voor betaling gedurende termijn L. Volgens logische redenering, zou bij L een BTW op Bruto MVH worden berekend, en niet zoals nu het geval op Netto MVH, vandaar een doorstreepte N om aan te tonen dat het BTW bedrag op Netto Bruto Maatstaf van heffing berekend moet worden bij L.
Dat resulteert in 2 verschillende BTW bedragen, tot slot van rekening is het betaald bedrag mét of zonder de financiële korting (exclusief BTW) ook verschillend.

₦ van deze Quad bedraagt €21.53
Het jaarlijks totaal van ₦ voor alle goederen van de zaak waar in mijn Quad gekocht heb, is exact definieerbaar op het einde van het boekjaar (mits vereffening van rekening 490 tem 493). Dat zou in totaliteit het verschil moeten zijn tussen enerzijds van alle voor de zaak ontvangen bedragen BTW  door klanten die gedurende een L betaald hebben op een factuur met FK, berekend op de Bruto MVH en anderzijds de werkelijk gefactureerde BTW voor diezelfde facturen volgens artikel 28. Procentueel gezien kan dit bedrag variëren van 0% indien alle klanten K betalen tot 2,041% van de totale oorspronkelijke BTW, indien alle klanten L betalen. ₦ moet dus tussen 0 en 2,041% van de BTW op de Netto Maatstaf van Heffing zijn, afhankelijk van het aantal klanten dat K of L betaalt. In het begin van volgend boekjaar, kan niet direct voorspeld worden hoeveel ₦ voor het volgend boekjaar zal zijn, zeker in zo'n sector met veel particulieren die elk een ander betalingspatroon hebben.

Waar gaat  naartoe? Voorlopig nergens, want het wordt niet toegepast. Indien de overheid  zou toepassen, zou dat resulteren naar een kleine wijziging (>0%) bij weinig betalers K, of naar een relatief grotere wijziging tot een stijging voor het innen van belastingen tot maximum het gemiddeld verhoudingsgewijs percentage (zoals 2.041% bij 2%FK) dat toegepast wordt door leveranciers om FK te berekenen, bij veel betalers L. Aangezien er steeds een verhouding L en K moet zijn waartoe meer dan 99% van de betalers moet behoren (1% zijn betalers na de lange termijn, die een aanmaning ontvangen), zou bij een theoretisch gelijke verdeeldheid van 49.5% betalers L en 49.5% betalers K met een gemiddelde FK van 2%, de totale BTW inning voor alle facturen waarop een FK berekend wordt, kunnen stijgen met 1,0205%, meer dan 1 procent. Stel dat 20% van alle binnenlandse facturen een FK hanteert, betekent het toepassen van deze theorie een stijging van ₦ die op dat gebied ongeveer 0.2041% meer inkomsten voor de overheid zou kunnen betekenen . Maar in welke context wordt dat dan geplaatst? Op schaal van BBP voor boekjaar 2013 zou dit 21% van $1 060 405 632 zijn (ref.), omgerekend volgens wisselkoers 2013 meer dan 168 miljoen euro, maar dat kan niet zomaar vergeleken worden als inkomst voor de overheid aangezien er ook nog andere factoren invloed uitoefenen zoals de kost voor leveranciers omwille van het verlenen van krediet aan klanten bij L.
(ref.) 524 800 000 000 *0.2 *0.99 *0.21 /100 *1.0205  = $ 222 685 183.
Of nog: 524 800 000 000 * 0.0004243239.

Het bruto binnenlands product (bbp) van een land of van een regio is de marktwaarde van alle goederen en diensten die er op één jaar tijd worden geproduceerd, meer daaromtrent volgende week!

Kan er nog in vraag gesteld worden of de kost voor het invoeren van de toepassing ₦ rendabel zou zijn.
Het lijkt op het eerste zicht een administratieve rompslomp: de BTW voor kortlopende betalingen berekenen op Netto MVH, en de BTW voor langer durdende betalingen (na de overeengekomen FK termijn) berekenen op Bruto MVH. In feite is het juist gewoon een normale berekening, logische toepassingen zoals eerder omschreven. De bedragen op factuur zijn verschillend voor K en L, dus de BTW zou parallel ook verschillend moeten zijn. Er moet zogezegd 1 berekening meer gemaakt worden (BTW op Bruto MVH), maar aangezien het parallel verloopt met berekeningen die altijd gemaakt moeten worden bij dergelijke facturen, kan het vergeleken worden met het zichtbaar maken van een berekening (BTW naast de gewone berekening) die anders weggelaten werd. Zo wordt er verwarring vermeden, hetgeen efficiëntie bevordert. Foutieve communicatie (al dan niet weglaten van het percentage BTW bij de financiële korting) zou kunnen worden gereduceerd omwille van duidelijke, logische afspraken. Dus ja, ₦ zou rendabel kunnen zijn voor de overheid. Het betekent een stijging in prijs voor de L betalers in vergelijking met de huidige factuur, dus eventueel zijn er dan nog meer betalers bij K waardoor het cijfer bij een statische verhouding 50/50 (nuja, 49.5/49.5) van 0.0004243239 nog naar beneden gereduceerd moet worden (omwille van de dynamische consumenten, die bijvoorbeeld resulteren in 75%(K) en 25%(L), waardoor de te vermenigvuldigen factor minder dan 0.0004243239 zou zijn, dusdanig 0.00021216195), het vormt met zekerheid geen verlieslatende redenering. Meer K beteken ook een meer efficiënte economie, waardoor vorig omschreven minieme daling opgevangen kan worden door de gewone belastingen (automatisch verhoudingsgewijs groter en dus meer in een beter roterende economie).

Perspectief leverancier, Leverancierskrediet.

Je hebt in dit bericht de boekingen teruggevonden zoals ik dat als klant zou boeken. Het inleidende bericht van deze blog beloofde ook het perspectief van de leverancier. Bij het tijdsschema K, L, M, vond je in feite ook al een leveranciersperspectief terug, normaal is dat duidelijk. Voor concurrentieanalyse, SWOT-technieken of andere studies is in dit bericht geen plaats meer. Ik wens nog mee te delen waarom de leverancier graag klanten heeft die op tijd betalen.
Het voorbeeld van 1 Quad: Veronderstelling dat een bedrag van €5127 betaald moet worden binnen 30 dagen. Bij betaling binnen 8 dagen wordt een korting van 2% toegestaan. Je bent afhankelijk van de klant die moet kiezen tussen €5127 betalen bij L of € 5024.46 bij K (Daarbij zou de BTW nu steeds 1055.14 zijn, maar dat wordt even buiten beschouwing gelaten). 5024.46 euro kan je zien als de actuele waarde van 5127 euro, waarbij €5127 geactualiseerd wordt aan een intrestvoet op 22 dagen.

i22= (5127/5024.46)-1 = 0.020408163265306 = 2,04%.


Dat verschil wordt bij 16.59 kapitalisatieperiode's op jaarbasis 40.03%, de reden waarom je wil dat klanten op tijd betalen. Is 40% ook niet toevallig de boekhoudkundige afschrijving na 1 jaar indien het degressieve stelsel wordt toegepast over 5 jaar (termijn voor veel items gebruikelijk), toeval of niet?

Conclusie:
Je kan de term financiële korting ook nog eens Googelen. Dan staat het allemaal netjes op verschillende bronnen nog eens uitgelegd, wat handelskorting is (soms omschreven als commerciële korting), en wat financiële korting is (soms omschreven als contante korting). Er zou ook een kredietbeperking bestaan, niet meer of niet minder dan het factuurbedrag van dit voorbeeld op €5024.46 te plaatsen, en bij niet-contante betaling (bij deze na 8 dagen) het factuurbedrag verhogen met een percentage, hier zou 2.04 van toepassing kunnen zijn maar gemakshalve of domweg zou ook gewoon met 2% verhoogd kunnen worden. Er geldt dan ook nog steeds het absurde BTW-regeltje van de BTW berekenen op €5024.46 zelfs wanneer €5124 (bij 2%) of €5127 (bij 2.04%) aangerekend wordt bij de L betaling.
Telkens dezelfde uitleg: de klant moet slechts BTW betalen op het bedrag dat hij verschuldigd is indien hij tijdig (K) betaalt, zelfs bij latere betaling (L). Een uitleg over het waarom, waarom heeft men dat zo beslist? is very hard to find! Het lijkt erop dat elke bron het gewoon als een unanieme waarheid beschouwd dat dat nu eenmaal gewoon zo is, zonder een grondige reden te vermelden. Hoewel er ook berichten zijn van soortgelijke bronnen, dat er veel fouten gemaakt worden met financiële kortingen... dient juist nog vermeld te worden dat blijkbaar de laatste jaren de financiële korting steeds minder zou toegepast worden. Misschien juist omdat het zo onduidelijk en omslachtig is. Enfin, eens je het begrepen hebt  (zo moeilijk is dat helemaal niet) zouden geen fouten gemaakt mogen worden, maar in de bedrijfswereld waar soms veel facturen opgevolgd moeten worden in een korte tijdsduur door verschillende mensen, waarbij om de haverklap creditnota's worden opgesteld voor retours of leveringen opgesplitst worden omdat bijvoorbeeld de volledige bestelling nog niet in 1 keer geleverd kan worden en dergelijke meer, kan je begrijpen dat het moeilijk wordt of dat er veel fouten gemaakt worden (denk aan 1 factuur die opgesplitst wordt in 2 facturen (vb. 70% en 30% van het oorspronkelijk bedrag) omwille van de beperkte leveringsmogelijkheden, 30% wordt nageleverd enzovoort... Wordt 1 gedeelte K betaald en het 2de L, of is dat 2de gedeelte een nieuwe factuur omdat daarvoor eerder een CN werd opgesteld, waardoor het een nieuwe K wordt? Redenen genoeg waarom het niet zo eenvoudig kan zijn om van vandaag op morgen vlug even artikel 28 te laten aanpassen en €200 miljoen op jaarbasis vrij te maken vanaf 2016.
Ik heb me al suf zitten denken omtrent deze materie. En weet je, het zou misschien de bedoeling geweest kunnen zijn, x-aantal decennia geleden (sinds 1969 of 1992 toen de wetgevingen opgesteld en gewijzigd werden), om de financiële korting een mysterieus karakter te geven, zodanig dat het in de loop der jaren zou verdwijnen omdat er onbewust een algemene haat/liefde verhouding tegenover moet ontstaan vanwege het complex karakter, waarbij haat de doorslag geeft om het niet meer toe te passen. Dit verdwijnen van de financiële korting resulteert langzaam maar zeker in een boost van de financiële cijfers, omdat als de korting minder en minder gegeven wordt, langzaam maar zeker de verkoopprijs van de Netto MVH wordt opgekrikt naar de prijs van Bruto MVH, terwijl het nog steeds de Netto MVH is. Een soort van averechts effect van de boodschap "Bij Late betaling, betaal je dezelfde BTW als contante betaling" resulterend in "De consumptieprijs wordt kunstmatig verhoogd zodanig dat  BTW procentueel gezien gelijk blijft bij Late en contante betaling". Wanneer de korting dan (in zeldzame gevallen) toch nog wordt toegepast, wordt in feite de normale consumptieprijs betaald. Er is een soort onbewuste toepassing van kredietbeperking ontstaan & goedgekeurd door het weglaten van het percentage der financiële korting op de BTW bij L betaling, waarbij de waarde zich gedraagt alsof 2% meer, gelijk zou zijn aan het oorspronkelijk bedrag (niet enkel van de BTW, maar van het gehele consumptiegoed). Als rechtstreeks gevolg daalt de algemene koopkracht, waardoor de valuta daalt en geld bij geprint moet worden, maar dat is ook de oorzaak van deze gehele kwestie, indien de valuta constant zou blijven zou er ook geen financiële korting gegeven moeten worden.

Misschien weet een econoom met een IQ hoger dan 137 waar de exacte oorzaak van dit probleem zich situeert of waarom artikel 28 is wat het is. Ook ervaring met economische markten kan een belangrijke factor zijn waardoor mensen (die bijvoorbeeld het aanpassen van de wetgeving(en) zelf als econoom hebben meegemaakt) meer duidelijke inzichten hebben. Als conclusie wellicht: de markt is een zelfregulerend systeem.

Groeten & tot volgende week.
Matthias